Minder treinen met anti-icing
Dit jaar zullen treinen minder vaak een anti-icing behandeling krijgen dan de bedoeling is. Dat blijkt uit een brief van Staatssecretaris Dijksma aan de Tweede Kamer.
Sinds 2012 spuit NS aan de onderkant van treinen anti-icing, waardoor sneeuw en ijs minder goed hechten. Zonder anti-icing kan sneeuw onder rijtuigen aangroeien tot brokken sneeuw en ijs. Op het moment dat de trein gaat rijden of over een wissel rijdt, breken deze brokken ijs los en komen op het spoor of soms in wissels terecht. Dit kan problemen met het wissel veroorzaken of zorgen voor schade aan de onderzijde van de trein, waar de leidingen liggen.
Het streven is dat gedurende de winterperiode dagelijks 10 a 15 procent van alle treinen op zes locaties worden behandeld met anti-icing. "Met de huidige middelen en processen blijkt het behalen van deze streefwaarde niet realistisch," schrijft Dijksma aan de Tweede Kamer.
Volgens Dijksma zijn de effecten van de bijsturing onderschat. "Het materieel moet namelijk – bovenop de reguliere dienstregeling – door één van de zes anti-icing locaties in Nederland rijden. Dat vraagt veel van de bijsturingsorganisatie op dagen waarop deze organisatie vaak al het maximale moet geven," schrijft de staatssecretaris.
Nu treinen minder vaak van anti-icing worden voorzien, is er een groter risico dat er sneeuw of ijs onder de trein ontstaat, wat dus tot wisselstoringen kan leiden. Toch vindt Dijksma dat risico te rechtvaardigheden, omdat er anders problemen met de bijsturing kunnen ontstaan. "Dit kan ook negatieve gevolgen hebben voor de punctualiteit. Deze effecten vind ik onwenselijk," aldus Dijksma. Het is uiteindelijk de ambitie dat de trein ook bij winterweer betrouwbaar blijft.
Foto: NS