fbpx
Foto: Archief / Deutsche Bahn

Per trein naar Milaan, Venetië en door naar Joegoslavië: terug naar 1973

Treinreizen is van alle tijden. Dat bewijst Henk Puts. In het kader van een verhalenwedstrijd van Treinreiziger.nl vertelt hij over zijn prachtige treinreis naar Joegoslavië. We gaan terug in de tijd. De tijd waarbij er dagelijks tientallen lange afstandstreinen vertrokken naar allerlei bestemmingen in heel Europa.

Wil je ook je reisverhalen per trein delen? Stuur een e-mail naar reisverhalen@treinreiziger.nl.

Door Henk Puts

Te oud voor Interrail

In 1973, bijna een halve eeuw geleden, reisde ik voor het eerst naar de Balkan. Dat kwam door mijn vader: hij kocht Joegoslavische lp’s. Die draaiden we op zaterdagmiddag. Als mijn moeder dan enkele glazen wijn op had, begon ze te dansen en mijn vader uit te dagen. Eén van de nummers heette “Bitola Moj Roden Kraj” oftewel Bitola, mijn geboorteplaats, een nogal nostalgisch lied. De ietwat exotische melodie hamerde zich mijn hoofd in. In de atlas vond ik de stad, in het zuiden van Macedonië, waar de meest fascinerende muziek vandaan kwam, en besloot daarheen te gaan.

Helaas was ik net een paar maanden te oud voor een interrailkaart. Als alternatief vond ik een betaalbaar retour naar Triëste, aan de grens, met een doorgaande trein van Amsterdam via Maastricht, Luxemburg en Basel naar Milaan. Geen snelle, maar een leuke route. Je kunt er nog steeds langs reizen, maar dan moet je een keer of acht overstappen. Vanuit Triëste zou ik de grens oversteken om in Joegoslavië een kaartje te kopen naar Bitola. Een binnenlands kaartje zou véél goedkoper zijn.

De internationale trein naar Milaan nam ik ooit wekelijks, maar niet verder dan het Amstelstation, telkens tien minuten op weg naar Italië. Eénmaal was ik ermee op een zaterdag tot Luik gereden, waar alles al heel anders is dan in Nederland. En nu ging ik het hele eind tot Milaan, een rit van meer dan 18 uur.

Woensdag 15 augustus 1973, Amsterdam – Milaan 11:09-5:45

Voor de zekerheid had ik een plek gereserveerd. Langs het perron op Amsterdam Centraal stond een locomotief met twee wagons en een restauratierijtuig. Mijn coupé bleek in een stokoude wagon, waar je met zijn achten opgepropt zit. Er zaten al zeven Amerikaanse meisjes. In de andere wagon, met zespersoonscoupés en uitklapbanken, was alles “non reservé”. Ik koos voor ruimte en liet de meisjes schieten.

De trein vertrok om negen minuten over elf. In Luik werden meer wagons aangekoppeld. De trein liep daar vol. Het laag sonore geluid van de Belgische en later de Luxemburgse diesellocomotief in de bochten van de Ardennen dreunt nog steeds door me heen. Reizigers hingen uit de ramen en keken naar de hellingen, de kastelen, de betonnen hekjes en de paarse bloemen in de bermen. De verleiding toch bij de meisjes te gaan zitten weerstond ik. In Luxemburg zag ik ze uitstappen, samen met veel andere passagiers.

Een elektrische locomotief gaf de trein na Luxemburg weer vaart. Op grensstation Thionville hoorde ik voor het eerst de Franse dingdong. In Metz keek ik kort vanaf het perron naar de enorme overkapping. In Basel was het inmiddels donker, kwart voor tien. Daar werd weer gerangeerd. Drie mannen bleven in mijn coupé over, nog zwijgzamer dan ik. We zaten de hele nacht, klapten de banken niet uit. Steeds weer rinkelden Zwitserse overwegbellen me wakker. Bergen zag ik niet in het donker. Ik nam me voor dat traject ooit overdag te doen.

Donderdag 16 augustus 1973, Milaan – Venetië – Triëste 6:00-12:10

‘s Ochtends om kwart voor zes kwam de trein aan in Milaan. Een kwartier later vertrok een trein naar Venetië, waar ik kon overstappen naar Triëste. De trein was leeg. Ik betrok een coupé met twee lange banken, sloot de gordijnen en ging liggen. Half slapend keek ik hoe de zonovergoten buitenwereld zich door de spleten tussen de gordijnen op de coupéwand projecteerde. Pas na Verona merkte ik dat de trein inmiddels afgeladen was en de gang vol mensen stond.

Een klein uur was ik toerist in Venetië. Ik zag de drukte rond het kanaal voor het station en keek hoe massa’s toeristen daar over de Venetiaanse brug liepen. Met een andere trein reisde ik verder naar Triëste.

Donderdagmiddag 16 augustus 1973, liftend van Triëste naar Ljubljana

Ik besloot liftend te grens te passeren. Ik sjouwde de stad uit, bordjes volgend met Joegoslavische plaatsnamen, een flinke klim. Dat ik een trammetje omhoog had kunnen nemen wist ik niet. Gelukkig bracht al gauw een auto me de grens over, tot in Sežana, waar ik in een Joegoslavische trein zou kunnen stappen, maar een tweede auto bracht mij naar Postojna. Na iedere bocht in de weg doemden nieuwe rotsmassieven op, heel gewoon voor de chauffeur, maar nieuw voor mij. In Postojna stopte een tankauto. Na mijn eerste woorden zei de chauffeur geen woord meer. Misschien had hij zich bij mijn lange blonde haren een meisje in het hoofd gehaald. Aan de stadsrand zei hij “Ljubljana!” en wees naar de stadsbus die daar klaarstond.

Ik had geen idee waar ik het station moest zoeken, maar ik had me voorbereid en sprak mijn eerste woorden Servo-Kroatisch: “Alstublieft, waar is het station?” Men spreekt daar Sloveens, maar de man begreep mij. Ik begreep hem niet, maar volgde zijn vinger.

Het station was vergeven van de soldaten op verlof, die mij nieuwsgierig monsterden en in gebrekkig Engels vroegen waar ik heen ging. “Bitola” zei ik. “Bitola moj roden kraj!” kreeg ik te horen. Het was dus meer dan een folkloristisch lied op een langspeelplaat. Aan het loket kocht ik een kaartje naar Bitola. Inderdaad kostte het een kwart van wat ik in Nederland betaald zou hebben. Ik moest nog wel uren wachten, tot zeven minuten voor halféén ‘s nachts. Ik liep een ommetje door de stad en wachtte lang op het station. Hal en perron lagen vol plunjezakken met daarop slapende oude vrouwen in uitbundige kostuums met veel rood. Er was overigens maar één perron met daarachter een enorme hoeveelheid sporen. Steeds weer schalde een vrouwenstem monotoon berichten over het terrein, als Gregoriaans gezang.

Donderdag-vrijdag 16-17 augustus 1973, Ljubljana – Skopje 0:23-17:10

Kort na middernacht reed een trein binnen op een stuk rails ver weg. Ik volgde de massa vrouwen, soldaten en andere reizigers, gewoon over de rails. “Direct Oriënt” las ik op een bord. De trein bleek afgeladen. Net als twee vrouwen in klederdracht ging ik in de gang liggen, op mijn slaapzak, en probeerde te slapen. Af en toe stapte iemand over mij heen.

Voorbij Zagreb tikte een Joegoslaaf, pet en oude kleren, me op de schouder en wenkte me een coupé in. De banken waren uitgeklapt zodat de coupé één groot bed was geworden. Er lagen al vier anderen. Ik wurmde me er beleefd tussen en probeerde daar te slapen, met mijn neus tegen iemands ongewassen nylon sokken. Omdraaien was onmogelijk.

Toen de zon begon te schijnen kwamen allen uit het grote bed en klapten we de banken terug. Bij het raam zaten een Griekse dame en haar dochter, naast hen de plattelands-Joegoslaaf met pet en de jonge man van de nylon sokken. Tegenover me zat een oud vrouwtje. In Belgrado, waar we om kwart over acht ‘s ochtends aankwamen, stapten het oude vrouwtje en de zweetsokken uit. De andere passagiers gingen wandelen en boodschappen doen. Ze hadden anderhalf uur de tijd. Ik bleef als enige zitten. De Griekse dame drukte mij op het hart om “Nèma! Nèma!” te zeggen als iemand naar een vrije stoel vroeg. Mijn stem overtuigende kennelijk; iedereen droop af. Teruggekomen nam de Griekse dame het “Nèma” zeggen over, totdat een vrouw met twee zoons haar aanstonden. De vrouw en haar jongste zoon kregen de twee vrije banken, de andere zoon bleef in de gang staan. Er werd druk gepraat. Ik probeerde mee te doen, maar hun Engels, Frans of Duits was gebrekkig.

De hele dag sukkelde de trein door velden met maïs en zonnebloemen. De Griekse hield een plastic zak met druiven buiten het raam en goot die vol water. Na het wassen deelde ze de druiven rond. In de gang trof ik een Fransman, die met zijn interrailkaart onderweg was naar Athene. In Joegoslavië was hij niet geïnteresseerd. Een Nieuw-Zeelander bleek afkomstig uit Bitola. Na jaren was hij onderweg naar waar hij vandaan kwam. Helaas verloor ik hem uit het oog. De dame met de twee zoons uit mijn coupé reisden van vakantie aan de kust terug naar Skopje. Oudste zoon Miro vertelde me de geschiedenis van Macedonië, over de duizendjarige Turkse overheersing en de vrijheid nu. En natuurlijk kende hij het lied “Bitola moj roden kraj”. Hij vertelde dat het was gemaakt voor de inwoners van die stad die in Amerika werkten. Hij vertaalde de complete tekst voor mij in het Engels.

Om tien over vijf zouden we in Skopje aankomen, maar het werd later en ik miste de aansluiting naar Bitola. Daarom nodigden Miro en zijn moeder me uit bij hen te overnachten. Ik liep met hen naar een wijk met lage oude huizen, die ongeordend door elkaar stonden. Misschien waren het noodwoningen, gebouwd na de grote aardbeving van tien jaar tevoren. Op hun binnenplaats was een grootmoeder een oven aan het aanblazen. Binnen dirigeerden ze mij naar de mooiste stoel en verzochten mij haast dwingend veel te eten. Met Miro liep ik langs de rivier de Vardar en de oude burcht. Ik sliep in de huiskamer.

Zaterdag 18 augustus 1973, Skopje – Bitola 14:48-18:42

Zaterdagochtend liet Miro me meer van de stad zien. Iedereen die we spraken ging ervan uit dat ik naar Ohrid ging. Alle Nederlanders gingen immers naar toeristenoord Ohrid, aan het meer op de grens met Albanië. Ik beloofde daar later heen te gaan.

Het station was een ruïne. Miro wees me op de klok, die sinds de aardbeving van 1963 op zeventien over vijf was blijven staan.

Om kwart voor drie vertrok ik met een trein van uit Duitsland geïmporteerde railbussen naar Bitola. Mijn wagen was vol; ik zat op mijn rugzak. Na een stuk of wat stations wees een man me op een leeg plekje op de achterbank en zei haast gebiedend “zit!” Twee mannen kletsten me de oren van het hoofd. Mijn woordenboek bracht geen uitkomst net als de lokale sterke drank die ze me aanboden. Een man die ergens in niemandsland uitstapte riep vanaf de treeplank: “Niet te feel, hè!” na de mannen zat een oudere Macedonische vrouw in zo’n heftig versierde lokale jurk lang ongeremd tegen me te babbelen, zonder antwoord te verwachten.

Kwart voor zeven kwam de trein aan in Bitola. Een jongen die Frans sprak bracht me naar hotel “Makedonija”. Na enkele lege straten kwamen we opeens in een gigantische massa terecht. De hele stad leek buiten. Het was geen demonstratie, het was gewoon de pantoffelparade: iedereen ‘s avonds de straat op. Volgens mijn oma deed men dat in Nederland honderd jaar geleden ook. Iemand sprak me in onvervalst Amerikaans aan. Geen toerist, maar een inwoner die jaren in Amerika had gewerkt. Hij bewoog in de stroom met ons mee, kletste tegen me aan en vroeg plotseling “You want to meet some girls?”. Prompt stonden twee leuke meisjes nieuwsgierig voor mijn neus en we werden aan elkaar voorgesteld. De Frans sprekende jongen uit de trein maande me echter door te lopen. Nee, hotel Makedonija, een oud gebouw met één verdieping, had geen kamer vrij, maar binnen de kortste keren werd op straat een “privatroom” voor mij geregeld.

Ik liep met een vers opgedoken man mee; er kon geen glimlach af. Hij bracht me naar een kleine sober ingerichte kamer in een oud huis, met een gat in de grond als toilet. Tot zijn verbazing dong ik niet af. En telkens als ik in het halletje water gebruikte, mijn handen waste of mijn tanden poetste, stond de hele familie mij aan te gapen, de kinderen met open mond.

Zondag 19 augustus 1973, Bitola, nu Noord-Macedonië

De volgende dag trof ik een groep jongens en meisjes in het park, met een gitaar. Ja, natuurlijk kenden ze “Bitola moj roden kraj.” Ze zongen het, erg goed zelfs.

Henk Puts

Gerelateerde berichten